Kruipende boterbloem
Ranunculus repens
Ranonkelfamilie
---------------------------------------------------------------
Boterbloemen kent iedereen. Maar wist u, dat er in ons land 10 verschillende soorten boterbloem groeien? Eén van de bekendste en de meest voorkomende is de kruipende boterbloem. De Nederlandse naam spreekt voor zich – botergele bloemen. Maar misschien ligt de relatie toch anders dan u denkt, als u weet dat de bloemen gebruikt werden om de boter geel te kleuren.
De wetenschappelijke naam betekent ‘kruipend kikkertje’. ‘Ranunculus’ is een verkleinwoord voor kikker en ‘repens’ betekent kruipend. Deze naam is gegeven vanwege de voorkeur van deze bloemen voor plekken waar ook kikkers zich ophouden: vochtige plekken.
De kruipende boterbloem is – de naam zegt het al – een laagblijvende plant, die bovengrondse, bebladerde uitlopers vormt, die op de knopen wortelen. Zo kan deze plant snel een groot oppervlak bedekken.
De soort is te herkennen aan de glanzende, gele bloemen en de vele meeldraden en stampers, die in een toef middenin de bloem staan. Alle boterbloemsoorten, of ze nu hoog of laag groeien, hebben vijf kroonblaadjes en – onder de bloem - vijf groene, veel kleinere kelkblaadjes. De donkergroene stengelbladeren van de kruipende boterbloem zijn drietallig en tamelijk diep gezaagd en ingesneden. Het middelste blaadje heeft een lang steeltje, de zijdelings geplaatste blaadjes hebben korte steeltjes.
De hoofdbloei van de kruipende boterbloem valt in mei. Er komen niet veel insecten op de boterbloemen af. Voor de bestuiving moeten ze het vooral van regendruppels hebben. De vruchtjes hebben spitse, omgebogen puntjes en staan in een bolletje bijeen. Zie foto 4.
Naaste familieleden van de boterbloemen zijn o.a. de bosanemoon, de dotterbloem en de pioen. Veel soorten lijken veel op leden van de rozenfamilie. Deze hebben ook vijf bloemblaadjes en een toef meeldraden in het midden. Maar aan het vruchtbeginsel is meteen te zien met welke familie we te maken hebben. Bij de roosachtigen vormt het vruchtje zich onder de bloembladeren en bij de ranonkels erboven.
Maar de ranonkelfamilie is veelzijdig. Behalve de boterbloemachtige bloemvormen, zijn er ook familieleden als bv. de ridderspoor, de monnikskap en de klimplant clematis, die een heel ander uiterlijk hebben en heel andere zaden vormen. Ze zijn allemaal min of meer giftig. Ze smaken scherp en het vee eet ze niet. Veel van deze soorten werden van oudsher als artsenijplant gebruikt.
Bloem |
Goudgeel met 5 kroonblaadjes en zeer veel meeldraden op evenzovele stampers. Deze stampers staan op een verhoogd gedeelte van de bloembodem. Zie foto 2. |
Hoogte | Liggend 5 cm of rechtop staand 20 cm. |
Bloeitijd | Mei - juni. |
Blad |
Samengesteld, handvormig ingesneden met gezaagde rand en spitse top. Vaak met witachtige vlekken. Onderste bladeren 3-tallig, het middelste blaadje langgesteeld. Zie foto 3. |
Stengel | Rechtopstaand of kruipend en massief. Bloemsteel gegroefd. |
Vruchten | Kleine dopvruchten op bolvormig vruchthoofdje. Zie foto 4. |
Overig | Vaste plant. |
Standplaats | Niet kieskeurige, meest voorkomende boterbloem die massaal op allerlei terreinen kan voorkomen. Kan zeer goed tegen betreding. |
In Breda | In taluds langs de singels, bermen en groenstroken. |
Vergelijk | Scherpe boterbloem (Ranunculus acris). Het belangrijkste verschil is de lengte van de bloemsteel, die bij de scherpe boterbloem minimaal 30 cm is tot wel 1 m. |