Klein streepzaad
Crepis capillaris
Composietenfamilie
------------------------------------------------------------
In het stedelijk milieu komen verschillende gele composieten voor. De bekendste is uiteraard de paardenbloem die je letterlijk overal kunt aantreffen. De tweede plaats als meest voorkomende gele composiet in de stad wordt ingenomen door Klein streepzaad. Deze plant is niet erg kieskeurig wat betreft zijn standplaats. Op voedselrijke grond mits niet al te nat, of op stenige ondergrond, overal treffen we klein streepzaad aan. Hij verschijnt langs lantaarnpalen en verkeersborden en gedraagt zich daarmee als een echte straatplant.
De voedselrijkdom van de grond en het maairegime bepalen in hoge mate hoe de plant eruitziet, van heel klein met slechts één bloemhoofdje of een dwergstruikje, tot een indrukwekkende verschijning van meer dan een meter hoog. Die variatie in verschijningsvorm maakt dat de plant soms moeilijk op naam te brengen is. Er zijn andere streepzaad soorten waar Klein streepzaad mee verward kan worden.
Klein streepzaad is een van de langst bloeiende planten in de stad. Tot in november vrolijken de heldergele bloemen wegbermen en groenstroken op. Net als de paardenbloem behoort streepzaad tot de soorten van de composietenfamilie die alleen lintbloemen hebben. Klein streepzaad heeft maar zes paar chromosomen per celkern. Dat maakt de plant heel geschikt voor erfelijkheidsonderzoek.
In de bloesemtherapie worden aan klein streepzaad bijzondere eigenschappen toegeschreven: een extract van de plant aangebracht op de energiepunten aan de binnenkant van de enkels brengt nieuwe energie en vitaliteit. Het brengt activiteit en rust opnieuw in balans!
De Nederlandse naam ‘streepzaad’ verwijst naar de vele ribben op de nootjes. Klein streepzaad heeft er tien en zijn grote broer Groot streepzaad, twaalf of meer.
De geslachtsnaam ‘crepis’ betekent ‘sandaal’. Waar dat naar verwijst is onbekend. ‘Capillaris’ is afgeleid van ‘capillus’ dat ‘haar’ betekent en dat slaat op het vruchtpluis.
Bloem | Lintbloemen licht goudgeel, de buitenste vaak steenrood aangelopen. Hoofdjes 1 tot 1,5 cm breed in een losse tuil. Omwindsel grijs behaard met klierharen. Buitenste omwindselbladen aanliggend. Zie foto 2 en 3. |
Hoogte | 0,30 – 0,70 m. |
Bloeitijd | Juni – november. |
Blad | Kaal, variabel van vorm, van getand tot gespeten en met lange, smalle eindlob. Zie foto 4 en 5. |
Stengel | Vertakt, de stengelbladen met pijlvormige, stengelomvattende voet. |
Vruchten | Nootjes met vruchtpluis. |
Overig | Penwortel, een- tot tweejarig. |
Standplaats | Vochtige tot droge voedselrijke grond, grazige plekken. |
In Breda | Overal in bermen, braakliggende terreinen, maar ook langs straatmeubilair en hekwerk. |
Vergelijk | Lijkt op vertakte leeuwentand (Leodonton autumnalis). Deze heeft echter geen stengelbladen. |