Gele plomp
Nuphar lutea
Waterleliefamilie
---------------------------------------------------------------
De gele plomp is een waterleliesoort. De bloemen zijn prachtig geel en groot en ruiken onaangenaam. Men spreekt van verschraalde drank, maar ook van een brandewijnlucht. Deze geur wordt met de nectar geproduceerd. Daarnaast weerkaatsen de talrijke meeldraden sterk het ultraviolette licht. Dit alles tezamen met de gele kleur zorgt, voor een druk insectenbezoek van hommels en andere wilde bijen.
Als aanpassing aan de wateromgeving heeft de plomp luchtkamers en luchtkanalen in bladeren, stengels en de vrucht. De vrucht heeft de vorm van een kruik en de zaden worden uiteraard via het water verspreid. Ze drijven eerst een tijd en zakken dan naar de bodem.
De geslachtsnaam ‘Nuphar’ is waarschijnlijk afgeleid van het Perzische of Arabische ‘nouphar’, dat voor plomp en waterlelie werd gebruikt. ‘Lutea’ betekent geel.
De Nederlandse naam ‘plomp’ was oorspronkelijk ‘aplomp’. De a staat voor water, zoals in Aa of Weerijs. Plomp betekent stok of knots. Het etymologisch handboek zegt dat dit slaat op de dikke wortelstokken. Wie de bloemknoppen in de zomer tussen de bladeren ziet staan, valt direct op dat die er als trommelstokken of knotsen bijstaan. Dat lijkt toch ook een voor de hand liggende verklaring voor de naam.
Pompeblêd is de Friese benaming voor het blad van de gele plomp.
De naam wordt gebruikt om de zeven rode leliebladvormige bladen op de Friese vlag aan te duiden. Zie afbeelding 3. De zeven rode pompeblêden verwijzen naar de middeleeuwse Friese 'zeelanden': zelfstandige landstreken langs de kust van Alkmaar tot de Wezer, die samengingen in een verdedigingsverbond tegen de Noormannen. De gele plomp is uiteraard de nationale plant van Friesland.
De bladeren van de gele plomp zijn bitter en worden daarom niet door vissen gegeten, zelfs niet door de koikarper. Alleen de posthoornslak eet van de ondergedoken bladeren. De drijvende bladeren vormen een mooie rustplaats voor kikkers en libellen.
Bloem | 3 tot 5 cm in doorsnede, zowel kelbladen als kroonbladen dooiergeel. Bloemen ruiken onaangenaam. Kelkbladen 5. De vele kroonbladen ongeveer 1/3 de lengte van de kelkbladen. Zie foto 2. |
Hoogte | Niet van toepassing; is drijvend. |
Bloeitijd | Mei – augustus. |
Blad | Drijvende bladen eirond, hartvormige voet, gaafrandig. Met fijne luchtkanalen. Bladstelen naar boven toe driekantig. |
Stengel | Tot een lengte van 4-5 meter. |
Vruchten | Besachtige vrucht in de vorm van een kruik. |
Overig | Vertakte dikke wortelstok. Vaste plant. |
Standplaats | In stilstaand of stromend diep en voedselrijk water. |
In Breda | Redelijk veel in de Mark en Aa of Weerijs. Veel bij het Spanjaardsgat. |
Vergelijk | Niet te verwarren met andere waterplanten tijdens de bloei. |