Bonte gele dovenetel

Bonte gele dovenetel
Lamiastrum galeobdolon ss argentatum
Lipbloemenfamilie
------------------------------------------------------------
De gele dovenetel (Lamiastrum geleobdolon) wordt wat betreft onze wilde flora onderverdeeld in twee ondersoorten: de kleine gele dovenetel (subsp.galeobdolon) en de grote gele dovenetel (subsp.montanum).
Deze onderverdeling is overigens onderwerp van discussie. De bonte gele dovenetel is weer een andere ondersoort van de gele dovenetel. Deze ondersoort wordt gekweekt in tuinen en is op veel plaatsen ingeburgerd. Vrij algemeen, vooral in het oosten en midden van het land, in Zuid-Limburg en in de Hollandse en Zeeuwse duinen. Ingeburgerd tussen 1950 en 1974.

Tegenwoordig wordt de bonte gele dovenetel ook wel beschouwd als een invasieve exoot omdat de plant in halfopen en beschaduwde habitats snel grote oppervlaktes kan bedekken en andere soorten kan wegconcurreren.
Meestal vestigt de soort zich vanuit tuinen palend aan bos, bosjes, holle wegen en houtkanten. Groenafval dat in het bos wordt gegooid vormt eveneens een belangrijke vorm van introductie. Er is momenteel geen bewijs bekend van verspreiding door zaadvorming. De verspreiding gebeurt dus vegetatief door stengeluitlopers en blijft daardoor vrij lokaal beperkt. In een paar jaar tijd kan op schaduwrijke plaatsen wel een heel tapijt ontstaan, vooral als de grond behoorlijk vruchtbaar is en vochtig.

De bonte gele dovenetel is de laatste tien jaar een ware opmars begonnen zowel in de stad als in het buitengebied. In het voorjaar is hij bijna niet te missen in plantsoenen en parken. De bladen zijn opvallend zilverwit gevlekt en de bloemen zijn mooi goudgeel.
Van oorsprong is het een plant van oude loofbossen. In Breda en omgeving doet hij het uitstekend en komt veel meer voor dan de gewone gele dovenetel. De laatst genoemde is te vinden op landgoed Valkenburg en het Voorbos in Ulvenhout en wellicht nog op enkele andere plekken.

De geslachtsnaam ‘Lamiastrum’ komt van ‘Lamium’ en  betekent ‘muil’ of ‘keelgat’ en heeft betrekking op de muilvormige bloemkroon.
‘Astrum’  betekent ‘iets grover’. ‘Lamiastrum’wil dus zeggen ‘iets grover dan lamium’. Hiermee wordt deze dovenetel vergeleken met de paarse dovenetel (Lamium purpureum).
De soortaanduiding ‘galeobdolon’ betekent ‘naar bunzing ruikend’. Deze plant stinkt echter niet; oorspronkelijk werd hiermee een onbekende andere plant aangeduid.
De ondersoortaanduiding ‘argentatum’ betekent zilverachtig en verwijst naar de vlekken op het blad.
De Nederlandse naam ‘dovenetel’ heeft te maken met de bladen, die lijken op die van de brandnetel, maar ze zijn niet bezet met brandharen.

Bloem Bloemkroon geel met bruine vlekken op de onderlip. Tweezijdig symmetrisch, bloem tweelippig. Zie foto 2.
Hoogte 0,20 – 0,60 m.
Bloeitijd April – juni.
Blad Kruisgewijs, dubbel gekarteld, onderste bladen lang gesteeld. Met vele witte of zilverige vlekken. Zie foto 3.
Stengel Vierkant.
Vruchten Vierdelige splitvrucht met nootjes en mierenbroodje.
Overig Vaste plant met uitlopers.
Standplaats Bemeste bosjes, schaduw en halfschaduw, vochtig.
In Breda Plantsoenen, parken, brandgangen.
Vergelijk Gele dovenetel (Lamiastrum galeobdolon ss galeobdolon). Deze heeft geen gevlekte bladeren en komt in de stad nauwelijks voor.

 

Bonte gele dovenetel

Een samenwerking van IVN Mark&Donge en KNNV Breda