Bijvoet
Artemisia vulgaris
Composietenfamilie
---------------------------------------------------------------
Bijvoet is een overblijvende, bossige plant die ’s winters geheel afsterft. Hij vormt dus geen bladrozet maar overwintert via winterknoppen op of iets onder de grond.
In het voorjaar verschijnen de forse rechte bloeistengels uit de wortelstok. Ze zijn ietwat paars aangelopen.
In juli bloeit de bijvoet met weinig opvallende roodbruine buisbloemen. Ze steken niet ver uit het omwindsel waardoor ze meer groen lijken.
Het geslacht Artemisia omvat ongeveer tweehonderd soorten, verspreid over de wereld, waarvan er acht in Nederland voorkomen. Bijvoet is daarvan de meest algemene.
De plant is niet erg kieskeurig wat de groeiplaats betreft, hij groeit op vrijwel alle grondsoorten die enigszins vruchtbaar zijn en min of meer zonnig. Op terreinen die wat langer braak blijven liggen, domineren de bossen van bijvoet, die wel tot 2 m. hoog kunnen worden. Zij hebben daar dan de eenjarige pioniers zoals melganzevoet (Chenopodium album) en Canadese fijnstraal (Conyza canadensis) verdrongen.
Bijvoet mag dan niet ontroeren door zijn schoonheid, voor een groot aantal insecten is het een belangrijke voedselplant, van vlinders tot bladrollers en van boorvliegen tot wantsen en bladluissoorten. Het verdient aanbeveling daar bij de onkruidbestrijding rekening mee te houden en bijvoet, waar het kan, te laten staan.
Behalve voor insecten is bijvoet een kruid voor wandelaars. Het verhaal gaat dat de Romeinen tijdens hun lange veldtochten bijvoetblaadjes in hun sandalen legden tegen vermoeidheid. De Germanen beschouwden bijvoet als een toverkruid. Wie het bij zich droeg, was onvatbaar voor toverspreuken, vergif en gevaarlijke dieren. Onder het kussen gelegd, voorkwam het nachtmerries.
In de Middeleeuwen werd het een van de bekendste toverplanten, het kreeg de naam ‘Mater herbarum’, moeder aller kruiden. Ook toen legden wandelaars blaadjes bijvoet in hun schoenen om niet moe te worden. Het beschermde en passant ook tegen dieven, onweer en grote hitte. Bijvoet was ook een vast bestanddeel van de gewijde kruidenbosjes die de duivel op afstand moesten houden.
Verder heeft de plant een indrukwekkende staat van dienst in de volksgeneeskunde. Van oudsher werd het gebruikt voor de bestrijding van ingewandswormen, net als zijn familielid boerenwormkruid (Tanacetum vulgare). Ook zou het de eetlust opwekken, de spijsvertering stimuleren en helpen bij toen onverklaarbare ziekten zoals epilepsie en tering (tbc).
In de huidige kruidengeneeskunde wordt het o.a. aanbevolen tegen menstruatiepijnen.
De verklaring van de geslachtsnaam ‘Artemisia’ sluit aan bij het geneeskundig gebruik. Die naam is terug te voeren op ‘artemes’ dat ‘gezond’ betekent.
De soortaanduiding ‘vulgaris’ betekent ‘gewoon’.
Bloem | De bloemen zijn roodbruin met geel. Deze kleuren zijn echter weinig opvallend omdat de buisvormige bloemen niet ver uit het omwindsel steken waardoor de bloemen meer groen lijken. Zie foto 3. De talrijke bloemhoofdjes staan in pluimen. Zie foto 1. |
Hoogte | 0,60 – 1,20 m. Onder gunstige omstandigheden kan de plant wel 2 meter hoog worden. |
Bloeitijd | Juli – september. |
Blad | De onderste bladen zijn dubbel veerdelig ingesneden, de bovenste enkel veervormig ingesneden. Kenmerkend voor bijvoet is dat de onderzijde van de bladeren viltig wit is. Zie foto 4. |
Stengel | De rechtopstaande stengel kan kaal of behaard zijn en is rond en massief en is vaak rood aangelopen. Zie foto 2. |
Vruchten | Een klein bruin nootje dat verslijmt bij vochtig weer en blijft zo in de vacht van dieren of de sokken van mensen kleven. |
Overig | Vaste plant. Met korte wortelstokken. Aromatisch. |
Standplaats | Algemeen: in wegbermen, rivieroevers, braakliggend terrein. Vooral op zand. De grond moet wel matig vruchtbaar zijn en de standplaats zonnig. |
In Breda | Vooral langs de singels, bermen en braakliggende terreinen. |
Vergelijk | Herfstalsem (Artemisia verlotiorum). Makkelijk te verwarren met bijvoet. De middelste en bovenste bladen zijn bij herfstalsem gaafrandig. De geur van de bladen is veel sterker en anders dan die van bijvoet. Slechts op drie plaatsen waargenomen in Breda. |