Akkerkool
Lapsana communis
Composietenfamilie
------------------------------------------------------------
Akkerkool is een plant uit de composietenfamilie met lichtgele lintbloemen. Deze bloemen staan in hoofdjes bij elkaar in losse pluimen en openen zich alleen ’s morgens als de zon schijnt en gaan in de middag weer dicht. Bij slecht weer zijn ze zelfs de hele dag gesloten. Akkerkool verspreidt zich door zaad, maar afwijkend van zijn familiegenoten, zoals de paardenbloem (Taraxacum officinale) en akkerdistel (Cirsium arvense) hebben de zaadjes vaak geen vruchtpluis.
De plant kan ruim 1 meter hoog worden. In de tuin kan hij een vervelend onkruid zijn omdat hij zich snel vermenigvuldigt. De bladeren onderaan de plant zijn rondachtig en voorzien van lobben, maar hoe hoger aan de stengels, hoe smaller en spitser ze worden. De betekenis van de geslachtsnaam ‘Lapsana’ is omstreden. Wellicht betekent het ‘geneesmiddel tegen zweren’. De soortaanduiding ‘communis’ betekent ‘algemeen’.
De Nederlandse naam ‘akkerkool’ wijst naar een groeiplaats van de plant: akkers. Het onderdeel ‘kool’ slaat op het plantengeslacht kool (Brassica), waarmee het blad wel wat overeenkomst heeft. Het geslacht ‘Brassica’ behoort echter tot de kruisbloemenfamilie en niet tot de composieten. De plant groeit veelal op omgewerkte grond bij bosranden, heggen en bermen, en minder op akkers.
De jonge scheuten en bladeren kunnen worden gegeten als spinazie of worden verwerkt in salades, omeletten, stamppot en als gekookte groente. De smaak is echter erg bitter. De bladeren van akkerkool hebben een licht laxerende werking en stimuleren de spijsvertering. Sommige insecten zoals de steenhommel en bepaalde solitaire bijen genieten van het stuifmeel en van de nectar.
In het Engels heet de plant ‘Nipplewort’, Dat betekent ‘tepelkruid’. De bloemknoppen hebben de vorm van een tepel. In Nederland wordt de plant in sommige streken ook tepelkruid genoemd. Bij Pruisische apothekers stond de plant bekend als papillaris. Het Latijnse woord ‘papilla’ betekent ‘tepel’. Ze gebruikten de plant bij ontstekingen.
Bloem | Lichtgele lintvormige bloemen, in hoofdjes van ruim 1 cm. De hoofdjes zijn langgesteeld en staan in een losse pluim. Zie de foto’s 1 en 2. |
Hoogte | 0,30 –1,20 m. |
Bloeitijd | Juni - augustus. |
Blad | De onderste bladen zijn liervormig veerspletig, de bovenste ongedeeld. Zie foto 4. Ze zijn alle gesteeld of steelvormig versmald en behaard. |
Stengel | Rechtopstaande stengel, bovenaan veelal vertakt en kaal. De stengel bevat melksap. |
Vruchten | Een nootje met ribben en zonder pluis. |
Overig | Eenjarige plant. Heeft een penwortel. |
Standplaats | Aan bosranden en langs heggen in humusrijke, vochtige, niet-zure grond. |
In Breda | Langs heggen en muren. |
Vergelijk | Muursla (Mycelis muralis) groeit in bossen, bermen met schaduw, soms op straten en muren. Muursla heeft 5 lintbloemen per hoofdje, akkerkool heeft er meer dan 5. |