Akkerkers
Rorippa sylvestris
Kruisbloemenfamilie
------------------------------------------------------------
Akkerkers is een gele zomerbloeier, die zich moeiteloos aan allerlei omstandigheden aanpast.
Oorspronkelijk is het een plant van het rivierengebied. De uiterwaarden kunnen geel zien van akkerkers en ook dijkvoeten en kribben zijn er vaak mee begroeid.
De naam akkerkers lijkt dus niet helemaal op zijn plaats. Maar ook akkers, tuinen en moestuinen worden gekoloniseerd. Dat kan snel gebeuren en dat komt door de gemakkelijk afbrekende en even gemakkelijk weer wortelende uitlopers, die door water of grondbewerking verder verspreid worden.
Akkerkers houdt van een vochtige, voedselrijke bodem, maar niettemin komen we hem ook in de stad steeds vaker tegen – zelfs in kieren tussen de bestrating.
In tuinen kan akkerkers een lastige, maar wel mooi en rijk bloeiende woekeraar zijn, die zich moeilijk in toom laat houden. Al wordt de plant niet meer dan een halve meter hoog, hij kan tot meer dan een meter diep wortelen! In de bloembollenteelt en de aardbeienteelt is akkerkers een gevreesd onkruid. De worteluitlopers worden wel ‘touwtje’ genoemd. In Zuid-Holland heet akkerkers ‘kiet’ of ‘gele kiek’.
Akkerkers zet alleen vrucht na kruisbestuiving. Planten op een groeiplaats zijn meestal uitgestoelde stengels en worteluitlopers van één oorspronkelijke plant. Hij produceert dan ook weinig kiemkrachtige zaden. Maar verspreiding door zaden is bij deze plant toch bijna overbodig geworden, hij kan vertrouwen op zijn wortelstokken.
Akkerkers is een goede nectar- en stuifmeelleverancier voor wilde bijen en honingbijen.
Vaak bevinden zich witte, sponsachtige gezwelletjes op de stengels en in de bloeiwijzen. Dit zijn gallen van de galmug Dasineura sisymbrii. In de 1 tot 1 ½ cm grote galletjes bevinden zich diverse oranje larfjes. Zie foto 3.
In de Nederlandse naam spreekt ‘akker’ voor zich en ‘kers’ zou eten of verslinden betekenen. Het is een zeer oud woord, dat ook in andere talen wordt gebruikt, bv. Engels – cress, Duits – Kresse, Frans – cresson.
De wetenschappelijke geslachtsnaam ‘Rorippa’ komt van de oude Saksische naam ‘Rorippen’, waarvan de betekenis niet te vinden is.
Wij wagen zelf een poging: ‘Ro’ zou een vorm van ‘Rohr’ = buis kunnen zijn. ‘Rippen’ zijn ribbels en zo komen we tot ‘buis met ribbels’ = de stengel. ‘Sylvestris’ betekent in bossen groeiend, maar ook in het wild groeiend. In Baarle Nassau wordt de verwante waterkers ‘pijpenkruid’ genoemd.
Bloem | 5 mm in doorsnede, 4 heldergele kroonbladen, 4 geelgroene kelkbladen, 6 meeldraden, 1 stijl, bloeiwijze licht zigzag-gebogen tros. |
Hoogte | 0,20 – 0,50 m. |
Bloeitijd | Juni – oktober. |
Blad | Veerdelig blad met getande rand en spitse eindslip, zie foto 5. |
Stengel | Vierkantig, geribbeld. |
Vruchten | Lange, dunne hauw met lange steel. |
Overig | Overblijvend met wortelrozet. |
Standplaats | Vochtige plaatsen in akkers, bermen, uiterwaarden, maar ook in stedelijk gebied. |
In Breda | Langs de singels, op braakliggende grond, in plantsoenen. |
Vergelijk | Gele waterkers (Rorippa amphibia). Deze komt voor aan oevers, maar in natte weilanden kun je beide kersen aantreffen. De vrucht van de gele waterkers is veel korter dan de steel. Bij de akkerkers is juist de vrucht veel langer. |